Lost place
De tweede stelling gaat dieper in op de kwaliteiten van de Vaartse Rijn: Zijn deze kwaliteiten onderdeel van historische continuïteiten? En is dat van belang? In hoeverre vormen de kwaliteiten een integraal geheel tussen Utrecht en Nieuwegein? Oetze Atzema zegt dat in het geval van de Vaartse Rijn de waarderingsfactoren bijzonder moeilijk te benoemen zijn, vanwege de aard van het project. ‘Het is een verloren gebied, een lost place. Dat is het leuke aan het project, dat de Vaartse Rijn ingeklemd is en daardoor verborgen bleef. Het gaat om verborgen kwaliteiten! Iedereen gaat nog ontdekken dat het geen saai kanaal is. Daarom is het belangrijk om de belanghebbenden in het gebied te benoemen.’ Op de laatste opmerking klinkt applaus uit het publiek.

Marcel Eekhout heeft in zijn plan een groot aantal oeverlocaties gemarkeerd die door de gemeente ontwikkeld kunnen worden. Het gaat om allerlei bestemmingen, groen, rood en grijs. Volgens Atzema is het inderdaad belangrijk dat de gemeente een bepaalde ontwikkeling initieert, maar essentiéél om zicht te hebben op wat de andere partijen doen. Wanneer Paul Roncken hier een vraagteken bij plaats, valt Tim Schwanen Atzema bij. ‘De eenheid van de hele ontwikkeling blijft een moeilijk verhaal. Die eenheid is er nu ook niet zo in het plangebied en dat moet je volgens mij ook niet willen. Het karakteristieke ligt juist in de differentiatie en fragmentatie. Omwille van de symboliek kun je misschien naar eenheid streven, maar het is niet functioneel’.

De verbindingswaarde
Beide ontwerpteams hebben onderzoek gedaan naar de introductie van een watertaxi. Het bleek op dit traject niet haalbaar. Tim Schwanen legt uit dat een watertaxi alleen succesvol is in een groter netwerk, en dat is in Utrecht lastig te realiseren. Atzema: ‘Het gaat dus om een kanaal zonder verbindingswaarde, een kanaal dat alleen van belang is voor plezierbootjes.’ Paul Roncken: ‘En een waterbus tussen Utrecht en Nieuwegein?’ Jaco de Visser: ‘Eerst moeten we die mensen maar eens naar het water brengen, daarna kunnen we nog eens aan een watertaxi gaan denken’.

Paul Roncken vraagt wat Marieke Kuipers vindt van het voorstel om de bruggen lang te bedienen, wat een andere manier is om de verbindingswaarde van de vaart te vergroten. Kuiper vindt dit idee nogal plompverloren ter sprake gebracht. ‘Er is inderdaad voorgesteld om een extra brug te maken en de bruggen tot laat in de avond open te laten, maar wat vinden de bewoners ervan? Ik woon zelf naast een spoorbrug en ik weet uit ervaring dat het soms gaat wringen’. Tim Schwanen denkt dat alleen in het noordelijke, Utrechtse deel vraag is naar het faciliteren van recreatievaart en dat dergelijke levendigheid hier in de avonduren van de zomermaanden een meerwaarde kan zijn.

Behoud van de (verborgen) kwaliteit
Paul Roncken vat samen dat er met uitzondering van bepaalde pieklocaties dus eigenlijk wordt voorgesteld om de Vaartse Rijn verborgen te houden. En dat je bij het ontwikkelen de doelgroep voor ogen moet houden: de bewoners. Paul van der Voort is het daar niet mee eens. Met de delen die volledig in onbruik zijn geraakt moet in zijn ogen toch zeker wat gebeuren. Die delen zouden niet noodzakelijkerwijze verborgen moeten zijn, een wasteland is niet per definitie goed. Hij vindt het best om het proces te vertragen, maar stipt aan dat je daarmee ook dingen kunt mislopen. Marcel Eekhout vindt dat je beter kunt wachten op het goede moment. Als er nu geen geld is voor een insteekhaven, moet het project pas worden ontwikkeld als dat geld er wel is. Dan maar 50 jaar wasteland. Er ontstaat vanzelf een temporisatie en variatie.

De discussie verlegt zich naar het publiek. Hans Versnel komt terug op de spelregels met de vraag wie deze zou gaan opstellen, gemeente, architecten of grondeigenaren. Ook vraagt hij zich af wie het water eigenlijk beheert. Marcel Eekhout is van mening dat de spelregels met elkaar moeten worden opgesteld. ‘Een groot deel van het gebied is van de gemeente, ook het water, hoewel dat ingewikkeld ligt qua eigendom en beheer. Het water in Utrecht is van de gemeente, maar de kruising met het Amsterdam Rijnkanaal is van Rijkswaterstaat’. Paul Roncken denkt niet dat een coalitievorming genoeg is, misschien zou het versimpeld moeten worden. Bovendien kom je ook al een heel eind met integrale gebiedsvisies. Paul van der Voort vult aan dat je een ontwikkelaar heel goed bepalingen kan meegeven bij aankoop van een kavel. Het is een manier om de ontwikkelaar bewust te maken van de waarde van het hele gebied en om daarin zijn verantwoordelijkheid te nemen.

Het realiseren van dromen
De vierde stelling gaat over ‘Het voor elkaar krijgen’ en hierop neemt Anco Schut (Gemeente Utrecht) het woord. ‘Het leuke is dat jullie durven te dromen. Het is een voorrecht om in workshopverband over een gebied te mogen dromen, en dan nog wel met zo’n brede groep, met architecten, landschapsarchitecten, vastgoedontwikkelaars en gemeente-ambtenaren. Maar als je er dan over gaat praten, zijn de plannen ineens geen droom meer. Moet je een droom realiseren? Niet letterlijk, juist niet, want het is een droom. Wat duidelijk is geworden, is dat het hele gebied iets bijzonders is, en dat de Vaartse Rijn een erfenis is waar je iets mee kunt. Je kan er als gemeente iets mee omdat het inspireert.’

Atzema adviseert om op basis van de presentaties wel alvast te benoemen wat je niet wilt. Daarvoor is niet per se een integrale gebiedsvisie nodig en hoeven de plannen ook niet precies gekopieerd te worden. Van der Voort noemt dat ook een soort plan, het plan van wat je niet wilt, een negatief plan. Atzema grapt dat een afdruk van een negatief een heel mooi beeld kan opleveren. Kuipers beaamt dat het inspirerend is om een toekomstmogelijkheid voor ogen getoverd te krijgen. De teams hebben inzichtelijk gemaakt wat de waardes zijn van het gebied. En nu moet absoluut ook bij de lokale bevolking worden onderzocht wat zij denkt van de ontwikkeling van de Vaartse Rijn.

De belanghebbenden in het gebied
Simon Knappstein (Roeivereniging Viking) vindt gebundelde creativiteit fascinerend, maar houdt van realisme. De drie roeivereniging die nu gebruik maken van de Vaartse Rijn hebben niet per se baat bij een vertienvoudiging van het aantal plezierbootjes. Momenteel is er een soort evenwicht tussen de gebruikers van het water. Ontwikkeling van het gebied is niet in het voordeel van de roeiverenigingen. Ook de vissers zullen niet blij zijn met meer bootjes. ‘Ik had het graag verborgen gehouden. Ik heb er na vanavond bijna spijt van dat ik Marcel de ruimte heb gegeven om bij ons de workshop te houden!’

De vervoerspotentie hoeft volgens De Visser niet altijd betrekking te hebben op het aantal bootjes. Voor roeiers zou er ook een speciaal traject kunnen komen in het water. Simon Knappstein zag in de afgelopen dertig jaar het wateroppervlak voor de roeiers reeds met de helft afnemen. Rocken concludeert dat dit verhaal dan wel weer pleit voor bemoeienis. Machteld Versnel wil de volgorde in het maken van plannen voor de Vaartse Rijn graag omdraaien. Het gaat erom je te richten op de belangen van de partijen die nu in het gebied functioneren, zoals de roeiverenigingen, maar ook de voetgangersvereniging. Pas wanneer je de belangen helder hebt en weet waar je over praat, kun je iets creatiefs gaan doen.

Roncken vraagt aan Versnel of het typisch is voor de Vaartse Rijn dat er zoveel verschillende, kleine belangen mee gemoeid zijn. ‘Nee, dat speelt overal. De opgave is om een gebied zo te ontwikkelen dat het voor iedereen winst oplevert’. Atzema is het hiermee eens, maar voegt eraan toe dat er voor een gesprek tussen al die partijen wel een begin moet zijn. ‘Deze plannen, of dromen, zijn een begin’.